[De dienst begint met het openings-gebed.]

[Daarna begint het lezen van de Schrift gedeelten.]

[De volgende passages worden aanbevolen omdat daarin een korte geschiedenis is vastgelegd van het Pascha.

Zij bevatten de woorden van Jezus Christus, toen Hij het eerste Christelijke Pascha instelde en het ware bijbelse model en voorbeeld openbaarde voor het deelnemen aan de Pascha Ceremonie.]

[BEGIN HIER TE LEZEN]

Vierduizend jaar geleden in de nacht van de 14e dag van de eerste maand begon de HEER God Zijn verbond met Abraham in te stellen.

Gen. 15:4-6.

4 Maar zie, het woord van de HEERE kwam tot hem: en zei hij die uit uw eigen lichaam voortkomt, die zal uw erfgenaam zijn. [fysiek Israël door Isaac]

5 Toen leidde Hij hem naar buiten en zei: Kijk toch naar de hemel en tel de sterren, als u ze kunt tellen. En Hij zei tegen hem: Zo talrijk zal uw nageslacht zijn. [geestelijk Israël door Jezus Christus]

6 En hij [Abraham] geloofde in de HEERE, en Die rekende hem dat tot gerechtigheid.

(Gen. 15:9-12, 17)

Op het daggedeelte van de 14e dag van de eerste maand aanvaardde de HEERE God Zijn eigen toekomstige dood als het perfecte offer voor de zonden van het zaad van Abraham en voor de zonden van de wereld.

Aldus zou, in Abrahams Zaad – Jezus Christus – alle naties van de wereld gezegend worden.

Dit was het begin van wat later het Pascha zou worden voor de kinderen van Israël en de discipelen van Jezus Christus – de Kerk van God.

Later, toen God Abraham vroeg om Isaak te offeren als een brandoffer, voorzag Hij in een ram als een vervangend offer in plaats van Isaak.

Toen legde de HEERE God opnieuw een eed af, dat Hij zichzelf zou offeren als het toekomstige “Lam van God, dat de zonde van de wereld wegneemt”.

De HEERE God beloofde in een eed:

Gen. 22:16-18

16 Hij zei: Ik zweer bij Mijzelf, spreekt de HEERE: Omdat u dit gedaan hebt en Mij uw zoon, uw enige, niet onthouden hebt,

17 zal Ik u zeker rijk zegenen en uw nageslacht zeer talrijk maken, als de sterren aan de hemel [geestelijk Israël] en als het zand dat aan de oever van de zee is [fysiek Israël]. Uw nageslacht zal de poort van zijn vijanden in bezit hebben.

18 En in uw Nageslacht zullen alle volken van de aarde gezegend worden, omdat u Mijn stem gehoorzaam geweest bent.

Na de dood van Abraham verscheen God aan Isaak, de zoon van belofte om het verbond te herbevestigen, dat Hij had ingesteld met Abraham:

(Gen. 26:2-6)

2 Toen verscheen de HEERE aan [Isaak] en zei: Trek niet naar Egypte, maar woon in het land dat Ik u noemen zal.

3 Ik zal dan met u zijn en u zegenen, want aan u en uw nageslacht [fysiek Israël] zal Ik al deze landen geven. Ik zal de eed gestand doen die Ik Abraham, uw vader, gezworen heb.

4 Ik zal uw nageslacht zo talrijk maken als de sterren aan de hemel [geestelijk Israël] en uw nageslacht al deze landen geven. In uw Nageslacht zullen alle volken van de aarde gezegend worden,

5 omdat Abraham Mijn stem gehoorzaamd heeft en Mijn voorschriften, Mijn geboden, Mijn verordeningen en Mijn wetten in acht genomen heeft.

6 Zo bleef Isaak in Gerar wonen.

[Ex. 12:41-42, 12]

In dezelfde nacht, de nacht van de 14e dag van de eerste maand – 430 jaar nadat God voor het eerst de beloften had gegeven aan Abraham – vierden de kinderen Israëls het Pascha in Egypte.

Te middernacht ging God hun huizen voorbij en spaarde hun eerstgeborenen, toen Hij de goden van Egypte oordeelde en de Egyptische eerstgeborenen – van zowel mens en dier – doodde.

In dezelfde nacht – de nacht van de 14e dag van de eerste maand, in 30 n. Chr., toen het donker begon te worden – stelde Jezus Christus, Die God was en geopenbaard als mens, het Pascha van het Nieuwe Verbond in met Zijn gekozen Apostelen.

Het Pascha van het Nieuwe Verbond, dat Jezus instelde, bevestigt de beloften van Abraham aan de geestelijke kinderen van God. Op dezelfde manier zoals Isaak de zoon van Abraham was door belofte, zijn de kinderen van God van het Nieuwe Verbond, ook de kinderen van belofte door Jezus Christus.

(Gal 4:28)

28 Wij nu, broeders, zijn kinderen van de belofte, net zoals Isaak.

(Gal 3:26-29)

26 Want u bent allen kinderen van God door het geloof in Christus Jezus.

27 Want u allen die in Christus gedoopt bent, hebt zich met Christus bekleed.

28 Daarbij is het niet van belang dat men Jood is of Griek; daarbij is het niet van belang dat men slaaf is of vrije; daarbij is het niet van belang dat men man is of vrouw; want allen bent u één in Christus Jezus.

29 En als u van Christus bent, dan bent u Abrahams nageslacht en in overeenstemming met de belofte erfgenamen.

 God beloofde Abraham dat zijn geestelijk zaad zouden zijn als de sterren aan de hemel.

(Gen. 15:5).

“Toen leidde Hij hem naar buiten en zei: Kijk toch naar de hemel en tel de sterren, als u ze kunt tellen. En Hij zei tegen hem: Zo talrijk zal uw nageslacht zijn”.

Jezus Christus bevestigde deze belofte. In de parabel van de zaaier legde Jezus Christus uit dat het goede zaad de geestelijke kinderen van Abraham zijn door belofte, die bij de opstanding verheerlijkt zullen worden en als de zon zullen stralen:

(Matt. 13:43)

43 Dan zullen de rechtvaardigen stralen als de zon, in het Koninkrijk van hun Vader.

Want de geestelijke kinderen van de belofte hernieuwen het Nieuwe Verbond van eeuwig leven door Jezus Christus tijdens de Christelijke Pascha ceremonie, jaarlijks gevierd in de nacht van de 14e dag van de eerste maand.

Op Zijn laatste Pascha in het jaar 30 na Chr. stelde Jezus Christus – God geopenbaard als mens – het Christelijke Pascha in van het Nieuwe Verbond.

HET PASCHA BEGINT ALS HET DONKER BEGINT TE WORDEN

Lukas 22: 14-15-16

14 En toen het uur gekomen was, ging Hij aan tafel aanliggen, en de twaalf apostelen met Hem.

15 En Hij zei tegen hen: Ik heb er vurig naar verlangd dit Pascha met u te eten, voordat Ik ga lijden.

16 Want Ik zeg u dat Ik daar zeker niet meer van zal eten, totdat het vervuld is in het Koninkrijk van God.

(Zie ook: Matt. 26:20, Markus 14:17.)

[Matt. 20 Toen het avond geworden was, lag Hij aan met de twaalf.]

[Markus 14:17. En toen het avond geworden was, kwam Hij met de twaalf.]

JEZUS STELT HET PASCHA VAN HET NIEUWE VERBOND IN

Deel 1: de voetwassing

 Johannes 13:2-17

2 Toen dan de maaltijd plaatsvond en de duivel Judas Iskariot, de zoon van Simon, al in het hart gegeven had Hem te verraden,

3 stond Jezus, Die wist dat de Vader Hem alle dingen in handen gegeven had en dat Hij van God uitgegaan was en tot God heenging,

4 op van de maaltijd, legde Zijn kleren af, nam een linnen doek en deed die om Zijn middel.

5 Daarna goot Hij water in de waskom en begon de voeten van de discipelen te wassen en af te drogen met de linnen doek die Hij om Zijn middel had.

6 Zo kwam Hij bij Simon Petrus en die zei tegen Hem: Heere, wilt Ú mij de voeten wassen?

7 Jezus antwoordde en zei tegen hem: Wat Ik doe, weet u nu niet, maar u zult het later inzien.

8 Petrus zei tegen Hem: U zult mijn voeten in der eeuwigheid niet wassen! Jezus antwoordde hem: Als Ik u niet was, hebt u geen deel met Mij.

9 Simon Petrus zei tegen Hem: Heere, niet alleen mijn voeten, maar ook mijn handen en mijn hoofd.

10 Jezus zei tegen hem: Wie gebaad heeft, heeft slechts nodig dat zijn voeten worden gewassen, want hij is al geheel rein. En u bent rein, maar niet allen.

11 Want Hij wist wie Hem verraden zou; daarom zei Hij: U bent niet allen rein.

12 Toen Hij dan hun voeten gewassen had en Zijn kleren weer had aangedaan, ging Hij weer aanliggen en zei tegen hen: Ziet u in wat Ik aan u gedaan heb?

13 U noemt Mij Meester en Heere, en u zegt het terecht, want Ik ben het.

14 Als Ik dan, de Heere en de Meester, uw voeten gewassen heb, moet ook u elkaars voeten wassen.

15 Want Ik heb u een voorbeeld gegeven, opdat ook u zult doen zoals Ik voor u heb gedaan.

16 Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Een slaaf is niet meer dan zijn heer, en een gezant niet meer dan hij die hem gezonden heeft.

17 Als u deze dingen weet, zalig bent u als u ze doet.

[Stop op dit punt]

 [Was elkaars voeten]

[Ga verder met het lezen van de Schriftgedeelten, als dit deel van de dienst voltooid is en iedereen weer heeft plaatsgenomen.]

JEZUS DOMPELT HET STUKJE BROOD EN GEEFT HET AAN JUDAS, DIE VERTREKT OM HEM TE VERRADEN.

Matthew 26:21-25

21 En toen zij aten, zei Hij: Voorwaar, Ik zeg u dat een van u Mij zal verraden.

22 En zij werden zeer bedroefd en ieder van hen begon tegen Hem te zeggen: Ik ben het toch niet, Heere?

23 Hij antwoordde en zei: Wie de hand met Mij in de schotel indoopt, die zal Mij verraden.

24 De Zoon des mensen gaat wel heen zoals over Hem geschreven is, maar wee die mens door wie de Zoon des mensen verraden wordt! Het zou goed voor die mens zijn als hij niet geboren was.

25 Judas, die Hem verraadde, antwoordde en zei: Ik ben het toch niet, Rabbi? Hij zei tegen hem: U hebt het gezegd.

John 13:18-32

18 Ik zeg dit niet van u allen; Ik weet wie Ik uitverkoren heb. Maar de Schrift moet vervuld worden: Wie Mijn brood eet, heeft zijn hiel tegen Mij opgeheven.

19 Nu al zeg Ik het u voordat het gebeurt, opdat wanneer het gebeurt, u zult geloven dat Ik het ben.

20 Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: als iemand hem ontvangt die Ik zal zenden, ontvangt hij Mij, en wie Mij ontvangt, ontvangt Hem Die Mij gezonden heeft.

De ontmaskering van Judas

 21 Toen Jezus deze dingen gezegd had, raakte Zijn geest in beroering, en Hij getuigde en zei: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u dat een van u Mij zal verraden.

22 De discipelen dan keken elkaar aan, in twijfel over wie Hij dat zei.

23 En een van Zijn discipelen, die Jezus liefhad, lag aan in de schoot van Jezus.

24 Simon Petrus dan wenkte deze, dat hij vragen zou wie het toch zou kunnen zijn, over wie Hij sprak.

25 En deze ging tegen Jezus’ borst liggen en zei tegen Hem: Heere, wie is het?

26 Jezus antwoordde: Die is het aan wie Ik het stuk brood zal geven, nadat Ik het ingedoopt heb. En toen Hij het stuk brood ingedoopt had, gaf Hij het aan Judas Iskariot, de zoon van Simon.

27 En met het nemen van het stuk brood voer de satan in hem. Jezus dan zei tegen hem: Wat u wilt doen, doe het snel.

28 En niemand van hen die aanlagen, begreep met welke bedoeling Hij dat tegen hem zei.

29 Want sommigen dachten,  omdat Judas de beurs beheerde, dat Jezus tegen hem zei: Koop wat wij nodig hebben voor het feest, of dat hij iets aan de armen moest geven.

30 Toen hij dan het stuk brood genomen had, ging hij meteen naar buiten. En het was nacht.

Het nieuwe gebod van de liefde

31 Toen hij dan naar buiten gegaan was, zei Jezus: Nu is de Zoon des mensen verheerlijkt, en God is in Hem verheerlijkt.

32 Als God in Hem verheerlijkt is, zal God Hem ook in Zichzelf verheerlijken, en Hij zal Hem meteen verheerlijken.

Deel II: HET ETEN VAN HET GEBROKEN ONGEZUURDE BROOD

Het gebroken brood symboliseert het dragen door Jezus Christus van ons lijden, onze ziekten en ons leed.

Jesaja 53:3-12

3 Hij was veracht, de onwaardigste onder de mensen, een Man van smarten, bekend met ziekte, en als iemand voor wie men het gezicht verbergt; Hij was veracht en wij hebben Hem niet geacht.

4 Voorwaar, onze ziekten heeft Hij op Zich genomen, ons leed heeft Hij gedragen.

Wíj hielden Hem echter voor een geplaagde, door God geslagen en verdrukt.

5 Maar Hij is om onze overtredingen verwond, om onze ongerechtigheden verbrijzeld.

De straf die ons de vrede aanbrengt, was op Hem, en door Zijn striemen is er voor ons genezing gekomen.

6 Wij dwaalden allen als schapen, wij keerden ons ieder naar zijn eigen weg.

Maar de HEERE heeft de ongerechtigheid van ons allen op Hem doen neerkomen.

7 Toen betaling geëist werd, werd Hij verdrukt, maar Hij deed Zijn mond niet open.

Als een lam werd Hij ter slachting geleid; als een schaap dat stom is voor zijn scheerders, zo deed Hij Zijn mond niet open.

8 Hij is uit de angst en uit het gericht weggenomen, en wie zal Zijn leeftijd uitspreken?

Want Hij is afgesneden uit het land van de levenden.

Om de overtreding van mijn volk is de plaag op Hem geweest.

9 Men heeft Zijn graf bij de goddelozen gesteld, en Hij is bij de rijke in Zijn dood geweest,

omdat Hij geen onrecht gedaan heeft en geen bedrog in Zijn mond geweest is.

10 Maar het behaagde de HEERE Hem te verbrijzelen, Hij heeft Hem ziek gemaakt.

Als Zijn ziel Zich tot een schuldoffer gesteld zal hebben, zal Hij nageslacht zien, Hij zal de dagen verlengen; het welbehagen van de HEERE zal door Zijn hand voorspoedig zijn.

11 Om de moeitevolle inspanning van Zijn ziel zal Hij het zien, Hij zal verzadigd worden.

Door de kennis van Hem zal de Rechtvaardige, Mijn Knecht, velen rechtvaardig maken, want Hij zal hun ongerechtigheden dragen.

12 Daarom zal Ik Hem veel toedelen, en machtigen zal Hij verdelen als buit, omdat Hij Zijn ziel heeft uitgestort in de dood, onder de overtreders is geteld, omdat Hij de zonden van velen gedragen heeft en voor de overtreders gebeden heeft.

 I Peter 2:21-24

21 Want hiertoe bent u geroepen, omdat ook Christus voor ons geleden heeft; Hij laat ons zo een voorbeeld na, opdat u Zijn voetsporen zou navolgen;

22 Hij, Die geen zonde gedaan heeft en in Wiens mond geen bedrog gevonden is;

23 Die, toen Hij uitgescholden werd, niet terugschold, en toen Hij leed, niet dreigde, maar het overgaf aan Hem Die rechtvaardig oordeelt;

24 Die Zelf onze zonden in Zijn lichaam gedragen heeft op het hout, opdat wij, voor de zonden dood, voor de gerechtigheid zouden leven. Door Zijn striemen bent u genezen.

Lukas 22: 19

19 En Hij nam brood en nadat Hij gedankt had, brak Hij het en gaf het aan hen met de woorden: Dit is Mijn lichaam, dat voor u gegeven wordt. Doe dat tot Mijn gedachtenis.

I Corintiërs 11:23-24

23 Want ik heb van de Heere ontvangen, wat ik u ook heb overgeleverd, dat de Heere Jezus in de nacht waarin Hij werd verraden, brood nam,

24 en nadat Hij gedankt had, brak Hij het en zei: Neem, eet, dit is Mijn lichaam, dat voor u gebroken wordt. Doe dat tot Mijn gedachtenis.

(Zie ook Matt. 26:26 en Markus 14:22

Matt. 26:26 En terwijl zij aten, nam Jezus het brood en toen Hij het gezegend had, brak Hij het en gaf het aan de discipelen en Hij zei: Neem, eet, dit is Mijn lichaam.

Markus 14:22 En terwijl zij aten, nam Jezus brood en toen Hij het gezegend had, brak Hij het en gaf het hun en zei: Neem, eet, dit is Mijn lichaam.

Stop op dit punt.

  1. Zegen het ongezuurde brood
  2. Breek het ongezuurde brood
  3. Deel het uit aan de deelnemers en eet het

Ga verder met het lezen van de Schriftgedeelten als iedereen heeft deelgenomen aan het brood.

DEEL DRIE: HET DRINKEN VAN DE WIJN

 Mark 14: 23-25

23 En Hij nam de drinkbeker en nadat Hij gedankt had, gaf Hij hun die en zij dronken er allen uit.

24 En Hij zei tegen hen: Dit is Mijn bloed, het bloed van het nieuwe verbond, dat voor velen vergoten wordt.

25 Voorwaar, Ik zeg u dat Ik niet meer zal drinken van de vrucht van de wijnstok tot op de dag wanneer Ik die nieuw zal drinken in het Koninkrijk van God.

 Lukas 22: 20

20 Evenzo nam Hij ook de drinkbeker na het gebruiken van de maaltijd en zei: Deze drinkbeker is het nieuwe verbond in Mijn bloed, dat voor u vergoten wordt.

I Corintiërs 11:25-29

25 Evenzo nam Hij ook de drinkbeker, na het gebruiken van de maaltijd, en zei: Deze drinkbeker is het nieuwe verbond in Mijn bloed. Doe dat, zo dikwijls als u die drinkt, tot Mijn gedachtenis.

26 Want zo dikwijls als u dit brood eet en deze drinkbeker drinkt, verkondig de dood van de Heere, totdat Hij komt.

27 Daarom, wie op onwaardige wijze dit brood eet of de drinkbeker van de Heere drinkt, is schuldig aan het lichaam en bloed van de Heere.

28 Maar laat ieder mens zichzelf beproeven en laat hij zó eten van het brood en drinken uit de drinkbeker.

29 Want wie op onwaardige wijze eet en drinkt, die eet en drinkt zichzelf een oordeel, omdat hij het lichaam van de Heere niet onderscheidt.

Stop op dit punt

  1.  Zegen de wijn;
  2. deel de wijn uit aan de deelnemers en
  3. drink de wijn.
  4.  Haal de glaasjes op.

[Ga verder met het lezen van de Schriftgedeelten als dit deel van de dienst is voltooid.]

WEDIJVER TUSSEN DE DISCIPELEN OVER WIE DE GROOTSTE WAS.

Lukas 22:24-30

24 Er ontstond ook onenigheid onder hen over wie van hen geacht werd de belangrijkste te zijn.

25 En Hij zei tegen hen: De koningen van de volken heersen over hen, en wie macht over hen hebben, worden weldoeners genoemd.

26 Bij u echter moet dat zo niet zijn, maar de belangrijkste onder u moet als de jongste worden en wie leiding geeft als iemand die dient.

27 Want wie is belangrijker: hij die aanligt of hij die bedient? Is het niet hij die aanligt? Ik echter ben in uw midden als Iemand Die dient.

28 En u bent het die steeds bij Mij gebleven bent in Mijn verzoekingen.

29 En Ik beschik u het Koninkrijk, zoals Mijn Vader dat aan Mij beschikt heeft,

30 opdat u eet en drinkt aan Mijn tafel in Mijn Koninkrijk en op tronen zit en de twaalf stammen van Israël oordeelt.

EEN NIEUW GEBOD: HEB ELKAAR LIEF, ZOALS JEZUS HEN LIEFHAD.

John 13:33-35

33 Lieve kinderen, nog een korte tijd ben Ik bij u. U zult Mij zoeken, en zoals Ik gezegd heb tegen de Joden, zo zeg Ik het nu ook tegen u: Waar Ik heen ga, kunt u niet komen.

34 Een nieuw gebod geef Ik u, namelijk dat u elkaar liefhebt; zoals Ik u liefgehad heb, moet u ook elkaar liefhebben.

35 Hierdoor zullen allen inzien dat u Mijn discipelen bent: als u liefde onder elkaar hebt.

JEZUS VOORSPELDE DAT PETRUS HEM DRIEMAAL ZOU VERLOOCHENEN

Markus 14:27-31

27 En Jezus zei tegen hen: U zult in deze nacht allen aanstoot aan Mij nemen, want er is geschreven: Ik zal de Herder slaan en de schapen zullen uiteengedreven worden.

28 Maar nadat Ik opgewekt zal zijn, zal Ik u voorgaan naar Galilea.

29 En Petrus zei tegen Hem: Ook al zullen allen aanstoot aan U nemen, ik echter niet.

30 En Jezus zei tegen hem: Voorwaar, Ik zeg u dat u vandaag, in deze nacht, voordat de haan twee keer gekraaid zal hebben, Mij driemaal zult verloochenen.

31 Maar hij zei nog krachtiger: Al moest ik met U sterven, ik zal U beslist niet verloochenen! En evenzo spraken zij ook allen.

John 13:36- 38

36 Simon Petrus zei tegen Hem: Heere, waar gaat U heen? Jezus antwoordde hem: Waar Ik heenga, kunt u Mij nu niet volgen, maar u zult Mij later volgen.

37 Petrus zei tegen Hem: Heere, waarom kan ik U nu niet volgen? Mijn leven zal ik voor U geven.

38 Jezus antwoordde hem: Zult u uw leven voor Mij geven? Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: De haan zal niet kraaien, voordat u Mij driemaal verloochend zult hebben.

(Zie ook Lukas 22:31-34, Matteüs 26:31-35)

DE WOORDEN VAN HET NIEUWE VERBOND, WAARVAN WIJ OVEREENGEKOMEN ZIJN, OM ER NAAR TE LEVEN.

Johannes 14: 1-31

Het huis van de hemelse Vader

 1 Laat uw hart niet in beroering raken; u gelooft in God, geloof ook in Mij.

2 In het huis van Mijn Vader zijn veel woningen; als dat niet zo was, zou Ik het u gezegd hebben. Ik ga heen om een plaats voor u gereed te maken.

3 En als Ik heengegaan ben en plaats voor u gereedgemaakt heb, kom Ik terug en zal u tot Mij nemen, opdat ook u zult zijn waar Ik ben.

4 En waar Ik heen ga, weet u, en de weg weet u.

5 Thomas zei tegen Hem: Heere, wij weten niet waar U heen gaat, en hoe kunnen wij de weg weten?

6 Jezus zei tegen hem: Ik ben de Weg, de Waarheid en het Leven. Niemand komt tot de Vader dan door Mij.

7 Als u Mij gekend had, zou u ook Mijn Vader gekend hebben; en van nu af kent u Hem en hebt u Hem gezien.

8 Filippus zei tegen Hem: Heere, laat ons de Vader zien en het is ons genoeg.

9 Jezus zei tegen hem: Ben Ik zo’n lange tijd bij u, en kent u Mij niet, Filippus? Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien; en hoe kunt u dan zeggen: Laat ons de Vader zien?

10 Gelooft u niet dat Ik in de Vader ben en de Vader in Mij is? De woorden die Ik tot u spreek, spreek Ik niet uit Mijzelf, maar de Vader, Die in Mij blijft, Die doet de werken.

11 Geloof Mij, dat Ik in de Vader ben en de Vader in Mij is, en zo niet, geloof Mij dan om de werken zelf.

12 Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Wie in Mij gelooft, zal de werken die Ik doe, ook doen, en hij zal grotere doen dan deze, want Ik ga heen naar Mijn Vader.

13 En wat u ook zult vragen in Mijn Naam, dat zal Ik doen, opdat de Vader in de Zoon verheerlijkt zal worden.

14 Als u iets vragen zult in Mijn Naam, Ik zal het doen.

 De belofte van de andere Trooster: de Geest van de waarheid

15 Als u Mij liefhebt, neem dan Mijn geboden in acht.

16 En Ik zal de Vader bidden, en Hij zal u een andere Trooster geven, opdat Hij bij u blijft tot in eeuwigheid,

17 namelijk de Geest van de waarheid, Die de wereld niet kan ontvangen, want zij ziet Hem niet en kent Hem niet, maar u kent Hem, want Hij blijft bij u en zal in u zijn.

18 Ik zal u niet als wezen achterlaten; Ik kom weer naar u toe.

19 Nog een korte tijd en de wereld zal Mij niet meer zien, maar u zult Mij zien, want Ik leef en u zult leven.

20 Op die dag zult u inzien dat Ik in Mijn Vader ben, en u in Mij, en Ik in u.

21 Wie Mijn geboden heeft en die in acht neemt, die is het die Mij liefheeft, en wie Mij liefheeft, hem zal Mijn Vader liefhebben; en Ik zal hem liefhebben en Mijzelf aan hem openbaren.

22 Judas, niet de Iskariot, zei tegen Hem: Heere, hoe komt het dat U Zichzelf aan ons zult openbaren en niet aan de wereld?

23 Jezus antwoordde en zei tegen hem: Als iemand Mij liefheeft, zal hij Mijn woord in acht nemen; en Mijn Vader zal hem liefhebben, en Wij zullen naar hem toe komen en bij hem intrek nemen.

24 Wie Mij niet liefheeft, neemt Mijn woorden niet in acht; en het woord dat u hoort, is niet van Mij, maar van de Vader, Die Mij gezonden heeft.

25 Deze dingen heb Ik tot u gesproken, terwijl Ik bij u verblijf.

26 Maar de Trooster, de Heilige Geest, Die de Vader zenden zal in Mijn Naam, Die zal u in alles onderwijzen en u in herinnering brengen alles wat Ik u gezegd heb.

27 Vrede laat Ik u, Mijn vrede geef Ik u; niet zoals de wereld die geeft, geef Ik die u. Laat uw hart niet in beroering raken en niet bevreesd worden.

28 U hebt gehoord dat Ik tegen u gezegd heb: Ik ga heen maar kom weer naar u toe. Als u Mij liefhad, zou u zich verblijden, omdat Ik gezegd heb: Ik ga heen naar de Vader; want Mijn Vader is meer dan Ik.

29 En nu heb Ik het u gezegd voordat het zal gebeuren,  opdat, wanneer het gebeurt, u zult geloven.

30 Ik zal niet veel meer met u spreken, want de vorst van deze wereld komt en heeft geen macht over Mij.

31 Maar de wereld moet weten dat Ik de Vader liefheb, en doe zoals de Vader Mij geboden heeft.

(Sta op, laten wij hier vandaan gaan.)

Johannes 15:1-27

De ware Wijnstok en de ranken

1 Ik ben de ware Wijnstok en Mijn Vader is de Wijngaardenier.

2 Elke rank die in Mij geen vrucht draagt, neemt Hij weg; en elke rank die vrucht draagt, reinigt Hij, opdat zij meer vrucht draagt.

3 U bent al rein vanwege het woord dat Ik tot u gesproken heb.

4 Blijf in Mij, en Ik in u. Zoals de rank geen vrucht kan dragen uit zichzelf, als zij niet in de wijnstok blijft, zo ook u niet, als u niet in Mij blijft.

5 Ik ben de Wijnstok, u de ranken; wie in Mij blijft, en Ik in hem, die draagt veel vrucht, want zonder Mij kunt u niets doen.

6 Als iemand niet in Mij blijft, wordt hij buitengeworpen zoals de rank, en verdort, en men verzamelt ze en werpt ze in het vuur, en zij worden verbrand.

7 Als u in Mij blijft en Mijn woorden in u blijven, vraag wat u maar wilt en het zal u ten deel vallen.

8 Hierin wordt Mijn Vader verheerlijkt, dat u veel vrucht draagt en Mijn discipelen bent.

Het gebod van de liefde

9 Zoals de Vader Mij liefgehad heeft, heb ook Ik u liefgehad; blijf in Mijn liefde.

10 Als u Mijn geboden in acht neemt, zult u in Mijn liefde blijven, zoals Ik de geboden van Mijn Vader in acht genomen heb en in Zijn liefde blijf.

11 Deze dingen heb Ik tot u gesproken, opdat Mijn blijdschap in u zal blijven en uw blijdschap volkomen zal worden.

12 Dit is Mijn gebod: dat u elkaar liefhebt, zoals Ik u liefgehad heb.

13 Niemand heeft een grotere liefde dan deze, namelijk dat iemand zijn leven geeft voor zijn vrienden.

14 U bent Mijn vrienden, als u doet wat Ik u gebied.

15 Ik noem u niet meer slaven, want een slaaf weet niet wat zijn heer doet, maar Ik heb u vrienden genoemd, omdat Ik u alles wat Ik van Mijn Vader gehoord heb, bekendgemaakt heb.

16 Niet u hebt Mij uitverkoren, maar Ik heb u uitverkoren, en Ik heb u ertoe bestemd dat u zou heengaan en vrucht dragen, en dat uw vrucht zou blijven, opdat wat u ook maar van de Vader vraagt in Mijn Naam, Hij u dat geeft.

17 Dit gebied Ik u: dat u elkaar liefhebt.

De haat van de wereld

18 Als de wereld u haat, weet dat zij Mij eerder dan u gehaat heeft.

19 Als u van de wereld zou zijn, zou de wereld het hare liefhebben, maar omdat u niet van de wereld bent, maar Ik u uit de wereld heb uitverkoren, daarom haat de wereld u.

20 Herinner u het woord dat Ik u gezegd heb: Een slaaf is niet meer dan zijn heer. Als zij Mij vervolgd hebben, zullen zij ook u vervolgen; als zij Mijn woord in acht genomen hebben, zullen zij ook het uwe in acht nemen.

21 Maar al deze dingen zullen zij u aandoen omwille van Mijn Naam, omdat zij Hem niet kennen Die Mij gezonden heeft.

22 Als Ik niet gekomen was en tot hen gesproken had, hadden zij geen zonde, maar nu hebben zij geen voorwendsel voor hun zonde.

23 Wie Mij haat, haat ook Mijn Vader.

24 Als Ik onder hen niet de werken gedaan had die niemand anders gedaan heeft, hadden zij geen zonde, maar nu hebben zij ze gezien en Mij en Mijn Vader gehaat.

25 Maar het woord moet vervuld worden dat in hun wet geschreven is: Zij hebben mij zonder reden gehaat.

26 Maar wanneer de Trooster is gekomen, Die Ik u zenden zal van de Vader, de Geest van de waarheid, Die van de Vader uitgaat, zal Die van Mij getuigen.

27 En u zult ook getuigen, want u bent van het begin af bij Mij.

Johannes 16:1-33

1 Dit heb Ik tot u gesproken, opdat u niet struikelt.

2 Ze zullen u uit de synagoge werpen; ja, de tijd komt dat ieder die u doodt, denkt God een dienst te bewijzen.

3 En deze dingen zullen zij u doen, omdat zij de Vader niet gekend hebben en Mij ook niet.

4 Maar deze dingen heb Ik tot u gesproken, opdat, wanneer de tijd komt, u zich herinnert dat Ik ze u gezegd heb; maar deze dingen heb Ik u van het begin af niet gezegd, omdat Ik bij u was.

De Heilige Geest en Zijn werk

5 En nu ga Ik heen naar Hem Die Mij gezonden heeft, en niemand van u vraagt Mij: Waar gaat U heen?

6 Maar omdat Ik deze dingen tot u gesproken heb, heeft de droefheid uw hart vervuld.

7 Maar Ik zeg u de waarheid: Het is nuttig voor u dat Ik wegga, want als Ik niet wegga, zal de Trooster niet naar u toe komen; maar als Ik heenga, zal Ik Hem naar u toe zenden.

8 En als Die gekomen is, zal Hij de wereld overtuigen van zonde, van gerechtigheid en van oordeel:

9 van zonde, omdat zij niet in Mij geloven;

10 van gerechtigheid, omdat Ik heenga naar Mijn Vader en u Mij niet meer zult zien;

11 en van oordeel, omdat de vorst van deze wereld veroordeeld is.

12 Nog veel heb Ik tegen u te zeggen, maar u kunt het nu niet dragen.

13 Maar wanneer Die komt, de Geest van de waarheid, zal Hij u de weg wijzen in heel de waarheid, want Hij zal niet vanuit Zichzelf spreken, maar wat Hij gehoord zal hebben, zal Hij spreken, en de toekomstige dingen zal Hij u verkondigen.

14 Die zal Mij verheerlijken, want Hij zal het uit het Mijne nemen en het u verkondigen.

15 Alles wat de Vader heeft, is het Mijne; daarom heb Ik gezegd dat Hij het uit het Mijne zal nemen en het u zal verkondigen.

 Blijdschap na droefheid

16 Een korte tijd en u ziet Mij niet, en weer een korte tijd en u zult Mij zien, want Ik ga heen naar de Vader.

17 Sommigen dan van Zijn discipelen zeiden tegen elkaar: Wat betekent dit dat Hij tegen ons zegt: Een korte tijd en u ziet Mij niet, en weer een korte tijd en u zult Mij zien; en: Want Ik ga heen naar de Vader?

18 Zij zeiden dan: Wat bedoelt Hij met een korte tijd? Wij weten niet waarover Hij het heeft.

19 Jezus dan wist dat zij Hem dit wilden vragen en zei tegen hen: Vraagt u zich onder elkaar af wat het betekent dat Ik gezegd heb: Een korte tijd en u ziet Mij niet, en weer een korte tijd en u zult Mij zien?

20 Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u dat u zult huilen en weeklagen, maar de wereld zal zich verblijden; en u zult bedroefd zijn, maar uw droefheid zal tot blijdschap worden.

21 Wanneer een vrouw baart, heeft zij droefheid, omdat haar tijd gekomen is, maar wanneer zij het kind gebaard heeft, denkt zij niet meer aan de benauwdheid, vanwege de blijdschap dat een mens ter wereld gekomen is.

22 Ook u hebt dan nu wel droefheid, maar Ik zal u weerzien, en uw hart zal zich verblijden, en niemand zal uw blijdschap van u wegnemen.

23 En op die dag zult u Mij niets vragen. Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Alles wat u de Vader zult bidden in Mijn Naam, zal Hij u geven.

24 Tot nu toe hebt u niets gebeden in Mijn Naam; bid, en u zult ontvangen, opdat uw blijdschap volkomen zal worden.

25 Deze dingen heb Ik in beeldspraak tot u gesproken, maar de tijd komt dat Ik niet meer in beeldspraak tot u spreken zal, maar u openlijk de dingen over de Vader zal verkondigen.

26 Op die dag zult u in Mijn Naam bidden, en Ik zeg u niet dat Ik de Vader voor u vragen zal,

27 want de Vader Zelf heeft u lief, omdat u Mij hebt liefgehad en hebt geloofd dat Ik van God ben uitgegaan.

28 Ik ben van de Vader uitgegaan en ben in de wereld gekomen; Ik verlaat de wereld weer en ga heen naar de Vader.

Jezus als Overwinnaar van de wereld

 29 Zijn discipelen zeiden tegen Hem: Zie, nu spreekt U openlijk en gebruikt U geen beeldspraak.

30 Nu weten wij dat U alles weet en dat het voor U niet nodig is dat iemand U vragen stelt. Hierom geloven wij dat U van God uitgegaan bent.

31 Jezus antwoordde hun: Gelooft u nu?

32 Zie, de tijd komt en is nu gekomen, dat u uiteengedreven zult worden, ieder naar het zijne, en u Mij alleen zult laten; en toch ben Ik niet alleen, omdat de Vader bij Mij is.

33 Deze dingen heb Ik tot u gesproken, opdat u in Mij vrede zult hebben. In de wereld zult u verdrukking hebben, maar heb goede moed: Ik heb de wereld overwonnen.

Johannes 17:1-26

Het hogepriesterlijk gebed

 1 Dit sprak Jezus, en Hij sloeg Zijn ogen op naar de hemel en zei: Vader, het uur is gekomen, verheerlijk Uw Zoon, opdat ook Uw Zoon U verheerlijkt,

2 zoals U Hem macht gegeven hebt over alle vlees, opdat Hij eeuwig leven geeft aan allen die U Hem gegeven hebt.

3 En dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, de enige waarachtige God, en Jezus Christus, Die U gezonden hebt.

4 Ik heb U verheerlijkt op de aarde. Ik heb het werk volbracht dat U Mij gegeven hebt om te doen.

5 En nu verheerlijk Mij, U Vader, bij Uzelf, met de heerlijkheid die Ik bij U bezat voordat de wereld er was.

6 Ik heb Uw Naam geopenbaard aan de mensen die U Mij uit de wereld gegeven hebt. Zij waren van U en U hebt hen Mij gegeven, en zij hebben Uw woord in acht genomen.

7 Nu hebben zij erkend dat alles wat U Mij gegeven hebt, bij U vandaan komt.

8 Want de woorden die U Mij gegeven hebt, heb Ik hun gegeven, en zij hebben ze aangenomen, en zij hebben daadwerkelijk erkend dat Ik van U uitgegaan ben, en hebben geloofd dat U Mij gezonden hebt.

9 Ik bid voor hen. Ik bid niet voor de wereld, maar voor hen die U Mij gegeven hebt, want zij zijn van U.

10 En al wat van Mij is, is van U, en wat van U is, is van Mij; en Ik ben in hen verheerlijkt.

11 En Ik ben niet meer in de wereld, maar dezen zijn in de wereld, en Ik kom naar U toe. Heilige Vader, bewaar hen die U Mij gegeven hebt in Uw Naam, opdat zij één zullen zijn zoals Wij.

12 Toen Ik met hen in de wereld was, bewaarde Ik hen in Uw Naam. Hen die U Mij gegeven hebt, heb Ik bewaard en niemand uit hen is verloren gegaan dan de zoon van het verderf, opdat de Schrift vervuld wordt.

13 Maar nu kom Ik naar U toe en spreek dit in de wereld, opdat zij ten volle Mijn blijdschap in zichzelf hebben.

14 Ik heb hun Uw woord gegeven, en de wereld heeft hen gehaat, omdat zij niet van de wereld zijn, zoals Ik niet van de wereld ben.

15 Ik bid niet dat U hen uit de wereld wegneemt, maar dat U hen bewaart voor de boze.

16 Zij zijn niet van de wereld, zoals Ik niet van de wereld ben.

17 Heilig hen door Uw waarheid; Uw woord is de waarheid.

18 Zoals U Mij in de wereld gezonden hebt, heb ook Ik hen in de wereld gezonden.

19 En Ik heilig Mijzelf voor hen, opdat ook zij geheiligd zijn in de waarheid.

20 En Ik bid niet alleen voor dezen, maar ook voor hen die door hun woord in Mij zullen geloven,

21 opdat zij allen één zullen zijn, zoals U, Vader, in Mij, en Ik in U, dat ook zij in Ons één zullen zijn, opdat de wereld zal geloven dat U Mij gezonden hebt.

22 En Ik heb hun de heerlijkheid gegeven die U Mij gegeven hebt, opdat zij één zijn, zoals Wij Eén zijn;

23 Ik in hen, en U in Mij, opdat zij volmaakt één zijn en opdat de wereld erkent dat U Mij gezonden hebt en hen liefgehad hebt, zoals U Mij hebt liefgehad.

24 Vader, Ik wil dat waar Ik ben, ook zij bij Mij zijn die U Mij gegeven hebt, opdat zij Mijn heerlijkheid zien, die U Mij gegeven hebt, omdat U Mij hebt liefgehad vóór de grondlegging van de wereld.

25 Rechtvaardige Vader, de wereld heeft U niet gekend, maar Ik heb U gekend, en dezen hebben erkend dat U Mij gezonden hebt.

26 En Ik heb hun Uw Naam bekendgemaakt, en zal die bekendmaken, opdat de liefde waarmee U Mij hebt liefgehad, in hen is, en Ik in hen.

Markus 14:26

26 En toen zij de lofzang gezongen hadden, vertrokken zij naar de Olijfberg.

[Het lezen van de Schriftgedeelten behoort gevolgd te worden door een gezang.]

[Na het gezang]

[Er behoort een dankgebed en zegen te worden uitgesproken om de Pascha ceremonie te beëindigen.]

Psalm 51 ==> Wees mij genadig, Heer. NL-pag. 38

Psalm 88 ==> O Heer, God van mijn redding! NL-pag. 50

[Bijbelteksten zijn ontleend aan de Herziene Statenvertaling © 2010 Stichting HSV’]

(Voor een volledige uitleg kunt u het boek lezen: The Christian Passover door Fred R. Coulter)

Bron: CBCG Booklet: The Christian Passover Ceremony – Part 2.